CLAUSTROPHOBIA

Claustrophobia

Bijna iedereen heeft in meer of mindere mate wel eens last van een zekere fobie. Dat kan variëren van vliegangst tot spinnenvrees, van pleinvrees tot braakangst of van hoogtevrees tot claustrofobie. Van die laatste twee categorieën heb ik zelf van tijd tot tijd last. Voor mij dus geen luchtballonnen, achtbanen, donkere kruipruimtes, escaperooms of glazen loopbruggen. Soms onderneem je een dappere poging om je angsten te overwinnen, maar zolang dat op vrijwillige basis gebeurt komt er meestal niets van terecht. Zo leek het mij twee jaar geleden bijvoorbeeld wel leuk om met het hele gezin een dagje klimbos te doen. Na een uitvoerige instructie en voorzien te zijn van een professionele klimuitrusting gingen we vol goede moed het eerste trappetje op naar een touwbrug, op slechts een paar meter hoogte tussen twee bomen in. Na de eerste wiebelige stap op de touwbrug dacht ik meteen: “ze kunnen mooi de boom in, maar ik niet!”, waarop ik me resoluut omdraaide en snel op zoek ging naar vaste grond onder mijn voeten, lijdzaam toeziend hoe mijn vrouw en kinderen halsbrekende toeren uithaalden op – in mijn ogen – duizelingwekkende hoogtes.

Soms heb je echter weinig keus. Afgelopen week was er een grote verstoring op het spoor rondom Amsterdam en zat ik daardoor al uren vast op station Almere Centrum. Toen na veel heen en weer gebel bleek dat er voorlopig nog geen treinen zouden rijden in de richting van Utrecht werd er maar een taxi voor mij geregeld, zodat ik in ieder geval voor het eind van mijn diensttijd terug zou zijn op mijn standplaats. Een collega-machinist uit Utrecht die net binnenkwam werd bijna tegelijkertijd bijgestuurd om via Amsterdam naar Utrecht te passagieren. “Nou, succes!”, zei ik nog tegen hem met mijn blik gericht op de reisplanner, die alleen maar lichtgrijze – dus opgeheven – of treinen met een vette rode plus liet zien. “Ik ben benieuwd wie van ons straks het eerst in Utrecht aankomt!”, zei ik nog gekscherend, terwijl ik mijn spullen oppakte en mij naar de taxistandplaats begaf. Onder normale omstandigheden zou onze reistijd naar Utrecht ongeveer gelijk moeten zijn.

Een kwartiertje later dan gepland kwam er tenslotte een tot taxi omgebouwde Volkswagen Caddy voorgereden die voor mij was bestemd. Ik trok het achterportier open en wist even niet wat ik zag. Zowel tussen de eerste en tweede zitrij als tussen de tweede en derde was een provisorisch plastic scherm gespannen op van die gele PVC elektrabuizen. Maar ook de achterbank was in de lengterichting gescheiden door een dito scherm. Enigszins vertwijfeld nam ik plaats in mijn pausmobiel, zette de tas tussen mijn benen en trok het portier naast mij dicht. Ik klikte mijn gordel vast, maar achtte dat eigenlijk overbodig omdat ik immers aan bijna alle kanten al werd omringd door semi-transparante airbags. Daar zat ik dan. Tas klem tussen de benen, knieën tegen de voorstoel, hoofd bijna tegen het dak, rug tegen een kaarsrechte en harde rugleuning en links en rechts ongeveer vijftien centimeter bewegingsvrijheid. Ik snakte al meteen naar adem, maar was wel blij dat ik onder deze omstandigheden in ieder geval niet ook nog een mondkapje op hoefde te doen. Google Maps vertelde mij dat ik het zo een minuutje of veertig zou moeten volhouden. Al na een paar kilometer kreeg ik last van mijn rug en dreigde ik te gaan hyperventileren. Op mijn verzoek zette de taxichauffeur de airco op een wat hogere stand, maar gezien het quarantainespansel  om mij heen had dat weinig resultaat. Ik begreep nu een beetje hoe opgehokte kippen of varkens zich moesten voelen, of een goudvis in een veel te kleine kom. Halverwege de rit kon ik zelfs al bijna rondjes zwemmen in mijn eigen zweet. Nog maar twintig kilometer! De chauffeur bleek ook nog eens ongelofelijk rusteloos te rijden. Hij slingerde van links naar rechts over de snelweg, gaf steeds vol gas en trapte daarna weer vol op de rem en reed of zijn leven ervan afhing. Niet dat mijn leven er iets toe deed. Ik probeerde mijn gedachten te verzetten, maar dat lukte niet echt. Ogen dicht en blijven ademhalen…

Na vijfendertig minuten stond de taxi dan eindelijk stil bij station Utrecht Centraal en wurmde ik mij uit mijn benarde positie. Ik hoorde mijn rug kraken toen ik rechtop ging staan keek nog een keer achterom naar mijn – inmiddels lichtelijk door condens beslagen – anti-coronakubus, wenste de chauffeur nog een fijne avond toe en gooide opgelucht het portier achter mij dicht. Er restte mij nu nog maar één ding.

Ik haalde mijn telefoon uit mijn zak en zocht het ritnummer op van de trein waarmee mijn collega van Amsterdam naar Utrecht zou passagieren. Na het zien van het zoekresultaat stak ik met een voldane glimlach mijn telefoon weer terug ik mijn zak: +45 minuten. Was deze dodemansrit toch niet helemaal voor niks geweest.

vissenkom

 

Plaats een reactie